Wadvis

De Wadvis is een charmante houten kimkieler op leeftijd met als thuishaven Loosdrecht. De door de jaren gedeeltelijk wisselende en overwegend Utrechtse bemanning onderhoudt dit bootje en gebruikt het voor doorgaans vrolijke uitjes, waarbij de Waddenzee een niet onbelangrijke rol speelt. In de jaren negentig van de vorige eeuw was ik als actief lid van de bemanning betrokken bij talloze activiteiten en maakte in 1997 voor het eerst kennis met zeilen op de Waddenzee. Geen schip zonder logboek, dus ook van deze gebeurtenis is destijds verslag gedaan. Rock ‘n’ roll op de Waddenzee.


wadvis-ijsselmeer

vrijdag 15 augustus 1997
Harlingen – KB 4

Waar zijn we gebleven? O ja, op weg naar de Kromme Balg! Met een half rifje, teneinde het zeil binnen de door mast en giek gedicteerde fysieke grenzen te houden, verlieten wij op enthousiast opkomend water Harlingen, waar miljoenen schepen lagen te dringen om te strijden om een felbegeerde plaats in de haven. Badend in een lekker zonnetje en een zwakmatig rond noord wijfelend windje zou niets ons ervan kunnen weerhouden om tegen de avondschemer de plek van bestemming te bereiken.

Maarten ontwaarde met zijn meedogenloos scherpe blik telkens meer en meer windmolens die niet op de kaart stonden en tekende ze naar hartelust bij. Gisteren hadden we al het eerste foutje in de ‘bijgewerkte’ kaarten ontdekt: men had een meetpaal nabij Breezanddijk van de dijk gehaald en in het water geplaatst. Met de windmolens, zo bedachten wij, zal wel iets vergelijkbaars aan de hand zijn. Ondertussen doorkliefde de Wadvis de vlakte van Oosterbierum vele malen sneller dan de vloedstroom kon bijbenen. Louter uit sportiviteit naar het ploeterende tij organiseerden wij een vastlopertje ter hoogte van op wonderbaarlijke wijze uit het niets verrezen drie maal vier windmolens. Terwijl de bemanning zich wederom aan enige metafysische bespiegelingen te buiten ging, haalde het tij onze geliefde schuit vlot in en konden wij met grote slagen in noordwestelijke richting koersen, naar waar het zuidoostelijkste puntje van de Oost Meep overgaat in het Vingegat. Aldaar bleek men een wisseltruc met boeien ten opzichte van (alweer!) een meetpaal te hebben uitgehaald. Conclusie: praktisch alle niet gedocumenteerde objecten die wij tegenkomen zijn meetpalen en windmolens die ongetwijfeld in nieuwere of nog niet verschenen BaZ’s komen te staan.

Op het wantij gearriveerd verwachtten wij een reusachtig monumentale en van alle kanten krankzinnig indrukwekkende markering van de Abt te aanschouwen. Waarom we er zulke wonderlijke gedachten op na hielden zal wel tot ver na de grote eindslurp een raadsel blijven. Of had het iets te maken met… eh, …hoeveel molens hadden we ook alweer gezien? Hoe dan ook, de deceptie was groot toen wij tegen zonsondergang langs een klein miezerig geel en zwart dingetje dreven. Enigszins teleurgesteld vervolgden wij onze reis, die ons morgen – zo herinnerden wij onszelf er maar weer eens aan om de moed er in te houden – naar mijn eerste droogvalling zou voeren. Eenmaal op de Kromme Balg kregen we ruimschoots nat onder de kielen en in de vroeger dan aangekondigde schemer zochten wij ons een weg langs de steeds minder goed zichtbare KBtjes. Chef-kok Maarten moest af en toe uit het kombuis worden geplukt om de kippige stuurman te helpen die dingen in het schijnsel van de maan te vinden.

Tegen half elf zagen Maartens arendsogen ook geen (Wad-)kip meer en besloten wij dat we ons op een prima ankerplek bevonden. En dat was inderdaad het geval. Daarenboven bleken wij op nog geen handvol steenworpen van KB 4 geparkeerd te staan. Onder het genot van een goede maaltijd, rode wijn, het geluid van een afgelegen branding en het schijnsel van de vuurtoren van Ameland werden snode plannen gesmeed om de volgende morgen de Koffiebonenplaat onveilig te maken.

Na uitvoerige gedachtewisselingen over – en boeiende berekeningen van – getijden, positiebepaling aan de hand van de sterren, als ook de tijd waarop de volgende morgen alle wekkers die we konden vinden gezet dienden te worden, was het moment aangebroken om gitaar en mondharmonica respektievelijk ter hand en mond te nemen. Schuimblazend en buiten zichzelf tredend van gelukzaligheid scheurde ‘Sonny Boy’ Rijnbout op de harp met een stampende blues in C de Waddenzee in één vloeiende beweging open. De branding op de achtergrond verstomde, de Amelander vuurtoren sloeg op tilt en alles dat zichzelf ook maar in de geringste mate tot flora of fauna kan rekenen, luisterde stijf verrast en in opperste verrukking naar zijn tonale spel. Echter, niemand was meer verrukt dan de maestro zelf, die na het samenspel de gitarist achter zijn gitaar vandaan trok, bij de schouders greep en ruig doorelkaar schudde. “Ik kan spelen! Ik kan spelen!”, riep hij en liet zijn slachtoffer los om een rondedans te maken die de kreunende en steunende Wadvis bijkans deed vergaan.

wadvisroute

Zaterdag 16 augustus 1997
KB 4 – NB 4

Terwijl een nabij gelegen G2 sterretje moeizaam de horizon begon te beklimmen werd de verpletterend vredige rust op deze wonderschone zaterdagochtend op de Kromme Balg wreed verstoord door een berg wekkers aan boord van een in de buurt van KB 4 geparkeerd Utrechts zeiljacht. In tegenstelling tot het sterretje moest de bemanning de luxe van een afstand van zo’n slordige 150 miljoen kilometer tot de rinkelende en allerlei andere signalen producerende apparaten tot hun spijt, en onmiddelijke einde hunner zoete dromen, ontberen.

Tegen een uur of zes pruttelde zowel de koffie als de motor. Deze laatste stelde ons in staat bij volledige afwezigheid van wind over de spiegelende Waddenzeevlakte tegen de stroom naar het Borndiep te kruisen. Aldaar zouden wij een scherpe bocht westwaarts maken om via een natuurreservaat de Koffiebonenplaat van Terschelling te bereiken. ‘Sonny Boy’ Arendsoog wees onderweg op wazige grauwe vlekjes in het Borndiep, die volgens hem zeehonden op een plaat waren. Sommige van die zeehonden bleken later ook te kunnen vliegen, maar mogelijk waren deze vliegende en krijsende exemplaren van een andere plaat afkomstig.

Zoals door Maarten voorspeld was de ingang van het natuurreservaat bijna helemaal dichtgespijkerd met vreemdsoortige verkeersborden, die voornamelijk betrekking leken te hebben op een ingewikkeld systeem van parkeerverboden. Eenmaal door de hekken kregen wij steun van een opkomende bries en onder het genot van suikerbrood en koffie werd een hengel in het kristalheldere water uitgeworpen. Eerder onderzoek van Alex op de Zuid Meep had uitgewezen dat Waddenzeevissen geen spek lusten, dus probeerden wij het met zelfgemaakte blinkertjes van AH-salamiverpakking. Dat de moderne vis niet vies is van vleeswaarverpakking bewees Maarten door binnen de kortste keren beet te hebben. Helaas voor ons was het een hyperintelligente makreel die met list, bedrog en subtiele schijnbewegingen op het allerlaatste moment zijn kortstondige verhouding met het haakje beeindigde.

Terwijl het nat de Waddenzee uitstroomde verlieten wij het reservaat en zochten buiten de vaargeul voor de Koffiebonenplaat een mooi verlaten stuk laagwater op om in klem te varen. Het zeil werd gestreken, het anker uitgeworpen, de handoeken gespreid en de lichamen ontkleed. Omdat het nog een drietal uren zou duren voor de plaat helemaal droog zou zijn, besloten wij een voormiddagdutje te doen en onze witte billen daarbij eens flink te verbranden. En jawel, een kleine drie uur later lag de Wadvis kurkdroog, hadden wij vuurrode billen, en bovenop al deze vreugde tevens gezelschap gekregen van een duif die met de tong uit de snavel op één onzer zalingen zat uit te puffen. Het beestje wekte de indruk een conditieloze stadsduif te zijn die zichzelf hartgrondig vervloekte om die ene opwelling van avontuurlijkheid die het van het vaste land in de Wadvisboom op de Koffiebonenplaat had doen laten belanden. De Wadvis onder de duivenpoep leek ons niets en die paar honderd meter naar de eerste de beste boom op de Bosplaat zou onze gevederde vriend er nog wel bij kunnen hebben. “Niks daarvan! Ik zit en ik blijf zitten”, was de boodschap van de duif toen wij hem met schoten om de oren probeerden te slaan. Dus lieten wij de arme sloeber maar zitten en doken zelf onder het schip om naar gaten en kieren te speuren. Zoals echte zeelui betaamt plakten we naar hartelust plakband op die plaatsen die het meest in aanmerking kwamen voor lekkende kieren. Vervolgens maakten we een paar – zoals later bleek – jammerlijk mislukte foto’s van boot, duif en onszelf, trokken wat kleren aan en gingen een wandeling naar de Bosplaat maken.

Nauwelijks op de Bosplaat aangekomen ontwaardden wij enorme velden zeekraal. Gezien de prijs die AH voor deze delicatesse vraagt, groeide er op die plek een duizelingwekkend fortuin. Ons een weg banend langs een slenk wandelden wij voort door de met dode kwallen en menselijk afval ontsierde natuur. Eenmaal terug op de zeekraalvelden haalden we onze zeisen te voorschijn, oogsten een enorme hoeveelheid van dat spul, en ploeterden terug naar onze kimkieler. Terwijl het water langzaam opkwam werd er nog wat gespeeld en naar kokkels gegraven. Vliegende zeehonden hadden de mooiste, grootste voor het grijpen liggende exemplaren al gestolen, maar Kokkelboer Rijnbout kwam op het geniale idee om het anker als ploeg te gebruiken.

Tegen de tijd dat het water boven scheenhoogte kwam en we een paar dozijn schelpdieren van redelijk formaat uit de plaatbodem getrokken hadden, verscheen plots een reuzachtige vin boven het wateroppervlak. We waren inmiddels zo aan het natuurlijke buitenleven aangepast dat we daar een indrukwekkende maaltijd zagen zwemmen, minstens voldoende voor de rest van de zomer. Zonder een seconde te verliezen – en ook zonder gereedschap – renden we zo’n tweehonderd meter door het water achter een reuze makreel van minstens een meter lengte aan. Als we het beest niet onmiddelijk met blote handen zouden kunnen vangen dan zou het zich zozeer een verlamming schrikken dat wij het voor het oprapen hadden. Althans, dat was het idee. Jammer genoeg bleken wij ook hier met een hyperintelligent exemplaar te maken te hebben. Zonder vis klommen we moegestreden aan boord en trokken een fles Chouffe open.

wadvis_wad01

Toen het water de Wadvis vlot trok was er een stijve bries uit het noordoosten opgestoken, zodat wij voor de wind over het wantij van Oosterom naar de Noorder Balgen surften. Chouffe en vrolijke sigaretten zorgden voor een opperbeste stemming en vele bananen in ons zog. De avond begon te vallen en de zeekraal werd schoongemaakt voor het diner: zeekraal-stampot! Terwijl het samenspel van rugwind en tegenstroom de Wadvis gevaarlijke deed dansen dook ik het kombuis in voor de stampot. Het was fris geworden en we besloten niet naar West-Terschelling te varen vanwege ons krappe tijdschema en ongunstige getijden. Kapitein ‘Sonny Boy’ Arendsoog stuurde de dansende Wadvis met een onbekommerde souplesse slalommend door het fuikvolle visgebied bij de Noorder Balgen. Bij het intreden van de schemering nam de wind verder toe, hetgeen Maarten aanzette tot sterke verhalen over vreselijke stormen en levensgevaarlijke stromingen. Het is fijn hem goed genoeg te kennen om de geruststellende bedoeling achter zijn verhalen te kunnen waarnemen.

Onze bestemming was NB 4, maar in de invallende duisternis leek de complete verzameling van lichtboeien van de snelweg tussen Harlingen en West, met op de achtergrond de Brandaris, meer op een kermis dan op voor navigatiedoeleinden geschikte bakens. Met de aardappelen, uien, spek en zeekraal stevig vastgebonden op het kookstel vonden we uiteindelijk op de tast NB 4, waarna met de vaarboom een geschikte ankerplaats werd bepaald. Als gevolg van wind en stroming kwam het ankertouw in een volgens de moderne natuurkunde volstrekt onmogelijk toestand van krom-gespannen te staan (waarbij het zich net niet in een lus om de kielen wond). De sterke stroming noopte Maarten tot het uitgooien van een permanente reddingslijn, gemaakt van een stootboei aan een landvast. We stelden ons zo voor dat er ‘s nachts iemand bij het plassen in slaapdronken toestand van het dek wordt gelanceerd terwijl de rest van de bemanning rustig doorsnurkt. Die reddingslijn is dan het verschil tussen aan boord verder slapen of de nacht doorbrengen op een – in het gunstigste geval – onderweg tegengekomen boei. Kortom, een goede gewoonte bij het voor anker gaan in (sterk) stromend water.

Door de wilde deining kostte het enige moeite om de zeekraalstampot en de wijn zonder ongelukken in de mond te brengen, maar de maaltijd was subliem. Een waardige afsluiting van een schitterende dag op de Wadden. Tegen middernacht was het eten gegeten en gingen we gelijk naar bed. Dankzij wijn, frisse buitenlucht en gestaag groeiend slaaptekort kon niets ons ervan weerhouden als blokken gewapend beton in slaap te vallen.

Zondag 17 augustus 1997
NB 4 – Harlingen – Den Oever

Half zes zondagmorgen bij NB 4. Tegen de tijd dat al het wekkerspul met vele halfslachtige pogingen tot zwijgen was gebracht bleek de wind van de vorige avond naar elders te zijn vertrokken. Het was een grijze stille morgen en terwijl wij de slaap uit de ogen wreven startten we de motor en kozen de Noord Meep. Onder het genot van koffie en dikke plakken beboterd suikerbrood werden er vliegensvlugge berekeningen gemaakt over de te verwachten aankomsttijd in Den Oever. Zonder wind was het sowieso de vraag of we de vlakte van Oosterbierum voor laagwater zouden halen. Het zekere voor het onzekere nemend werden er flinke stukken afgesneden via de Zuid Meep. Uiteindelijk stoomden we over de Oost Meep en wisten net op tijd de vlakte te bereiken. Intussen was de zon voorzichtig doorgebroken en stak er een pseudo-windje op, die aanwakkerde tot een dikke 0,25. Het zeil werd gehesen, een hengeltje uitgeworpen en er volgden uitvoerige discussies over enerzijds de kosmologie en de quantummechanica, en anderzijds de zwaar onderschatte puntjestheorie van kapitein Arendsoog.

Met een gemak waar Hans Kazan duizelig van zou worden toverde Maarten uit het vooronder een roerfauteuil te voorschijn. Wegens het cumulatief opgebouwde slaaptekort leek het een goed idee om ploegendiensten te draaien, waarbij Maarten, slechts gehuld in zwembroek met strohoed en zonnebril, als eerste in de roerzetel plaats nam. Even later bleek een schip vol vakantiegangers zich deerlijk te vergissen in de optische illusie die we ze voorschotelden. Uit het oorverdovende gejoel en gefluit bleek dat ze in een op het voordek op zijn buik slapende Gábor de topless zonnebadende ruim beborste minnares van de stuurman meende te herkennen. Grote teleurstelling was hun deel toen hij zich oprichtte.

Vlak voor de havenmond van Harlingen kreeg Arendsoog Koegeltje in het vizier, die in de startblokken stond om de Waddenzee onveilig te maken. De belevenissen van Alex en bemanning in gedachte werd terstond uitgeweken, opdat de hekgolven van Koegeltje hun kracht zouden hebben verloren voor ze de Wadvis bereikten. Een tjalk voor ons was minder alert en deed verdienstelijke pogingen tot een salto achterover.

Toen de afsluitdijk in zicht kwam ging de slaapploeg sturen en de stuurploeg slapen. ‘Sonny Boy’ wenste slechts gewekt te worden voor grote groepen Bengaalse maagden die ons zouden toejuichen vanaf de dijk, hetgeen ook gebeurde ter hoogte van Breezanddijk (een soepel vermogen om Franse schoolmeisjes als zodanig te interpreteren vooropgesteld). De wind was inmiddels gestaag toegenomen en met een krachtje 3 werden we strak naar Den Oever geblazen. Even voor de eindbestemming kwam het onthutsende besef dat we nog niet hadden gezwommen. Onmiddelijk werd het anker uitgeworpen en het nut van de reddingslijn bewezen. De niet kinderachtige stroming maakte dat je door op volle kracht te zwemmen maar net in de buurt van de Wadvis bleef. Al zwemmend ontdekten we overigens dat al het plakband op de huid half tot helemaal los was gekomen. Daarmee werd een vernietigend oordeel geveld over onze knutselkunsten bij de Koffiebonenplaat.

Om een uur of acht tuften we de oude vissershaven van Den Oever binnen om tot onze oprechte verbazing met een aantal maagdenschepen van onbekende herkomst geconfronteerd te worden. Wat lazen deze schone schepsels op onze gegroefde en gebruinde gezichten, duidelijk niet meer gewend aan zoveel schoons en sporen dragend van lange eenzame dagen op zee? Meestwaarschijnlijk precies wat we vreesden, want ons goed bedoelde maar stupide gegrijns werd beantwoord met slechts lieflijke glimlachjes en vriendelijk gewuif. Helaas verkozen hun kapiteins om in een andere uithoek van de haven aan te leggen, vanwaar de maagden vertrokken. Wij troostten onszelf met een feestelijk hapje crackers met zelfgemaakte zeekraalkruidenboter en gekookte kokkels. De lokale dorpsgek was ook van de partij om iedereen die in de buurt van de openbare toiletten kwam luidkeels te hulp te schieten met volstrekt onbegrijpelijke wartaal.

Lichamelijk uitgeput, maar geestelijk een rots, reed ik na tienen terug naar Utrecht, de Wadvis en ‘Sonny Boy’ Arendsoog in Den Oever achterlatend.

wadvis_wad03

1 thought on “Wadvis

  1. Griet

    Chapeau! Prachtig verhaal. En…we varen nog steeds. Vorig jaar met een 50 jarige boot een jubileumwaddentocht gemaakt. Deels met een oude, deels met een nieuwe bemanning.

    Waddie is nog steeds in een uitstekende conditie.

    Groet,
    Griet a/b Wadvis

Comments are closed.